Voor ruim tweehonderd Joden uit Rotterdam betekent vrijdag 26 februari 1943 het begin van het einde. Zij worden op die dag uit het Joodse weeshuis, ziekenhuis en bijhorende bejaardenhuis gehaald en verzameld. De Duitse bezetter vervoert hen via Westerbork naar Sobibór. Binnen vijf dagen na de razzia zijn de meesten al vergast in het vernietigingskamp.

Joods weeshuis aan de Mathenesserlaan

Joods weeshuis aan de Mathenesserlaan

De Duitsers jagen op die beruchte dag in de havenstad een bonte verzameling van Joden bijeen. Bejaarden, kinderen en zieken moeten in de grote legertrucks stappen waarin ze worden afgevoerd. Ook het personeel van de Joodse instellingen moet eraan geloven. Zij reizen al dan niet vrijwillig mee met hun patiënten. Het is die dag een koud kunstje voor de bezetter om de razzia in Delfshaven tot een succes te maken. Het ziekenhuis is gevestigd aan de Schietbaanlaan en het bejaardentehuis zit ernaast in de Claes de Vrieselaan. Niet veel verderop aan de Mathenesserlaan bevindt zich het weeshuis in deze Joodse buurt.

Sarah Groen
Enkele dagen voor de razzia plaatsvindt bezoekt de Schiedamse Miep Kalkman het Joodse ziekenhuis in Rotterdam. Zij gaat met haar moeder en zusje op bezoek bij Sarah Groen. Deze Joodse vrouw woont bij hen in de buurt, maar is opgenomen vanwege problemen aan haar galblaas. Het is aanvankelijk de bedoeling dat Kalkmans vader haar gaat helpen met onderduiken. Wanneer hij het nieuws hoort dat mevrouw Groen ziek is en naar het ziekenhuis moet, is hij blij voor haar. “We dachten dat ze daar veilig zou zijn. Het kwam niet in ons op dat de Duitsers zieke mensen zouden deporteren”, zegt Kalkman over de gedachtegang in die tijd.

V.l.n.r.: Miep Kalkman, Miep Smith en Henk Smith

V.l.n.r.: Miep Kalkman, Miep Smith en Henk Smith

Het is al dagen voor de grootscheepse razzia een chaos in het Joodse ziekenhuis. Kalkman: “Mevrouw Groen lag eerst in het ziekenhuis van Schiedam. Vanuit het niets werd zij overgebracht naar het ziekenhuis in Rotterdam.” Meerdere Joodse patiënten uit verschillende ziekenhuizen in de regio Rijnmond worden al dagen voor 26 februari door de Duitsers met een vooropgezet plan vervoerd naar Rotterdam.

“Het was angstaanjagend en beklemmend”, vertelt Kalkman over haar ervaring als klein meisje in het propvolle hospitaal in Rotterdam waar ze op bezoek gaat bij mevrouw Groen. Er zijn te weinig bedden en daarom liggen veel mensen in grote bakken. Door ruimtegebrek staan al deze bakken naast elkaar. Het is voor haar haast niet mogelijk om mevrouw Groen aan te raken. Een meisje van twee jaar maakt tijdens haar bezoek veel indruk op haar. “Het haar van het meisje was uitgevallen en ze kon door alle traumatische gebeurtenissen ook niet meer praten. Ik vroeg aan mijn moeder of we haar naar huis mochten meenemen. Maar dat kon natuurlijk niet.”

Het robijntje van Sarah Groen

Het robijntje van Sarah Groen

Door de verschrikkingen in het ziekenhuis besluiten de ouders van Kalkman dat ze niet meer meegaat op bezoek. Zij ziet mevrouw Groen nooit meer. Ze heeft nog wel een tastbare herinnering aan haar. Bij het laatste ziekenhuisbezoek heeft Kalkmans moeder een ketting met een rood robijntje meegekregen. Kalkman: “Mevrouw Groen zei dat die Duitsers alles van hen afpakten. Daarom gaf ze het aan mijn moeder mee.” Het steentje wordt nog altijd door Kalkman goed bewaard in een doosje. “Ik zie haar nog zo voor mij met dat rode steentje. Het hing om haar nek en het viel op door het contrast met de gele Jodenster op haar jas”, aldus Kalkman.

Verdwenen
De oma van Miep Smith ligt in 1943 ook in het Joodse ziekenhuis. Al een hele tijd, want waarschijnlijk had ze last van trombose. “Ik kon niet aan haar benen komen, want die deden pijn en waren opgezwollen”, herinnert Smith nog. Ze gaat regelmatig op bezoek bij oma en als donderslag bij heldere hemel komt ze erachter dat haar oma gedeporteerd is. Smith: “Een paar dagen na de deportatie ging mijn moeder naar het ziekenhuis om een bezoekje te brengen. Ze schrok, want het was leeg.”

Omwonenden van het hospitaal vertellen haar wat er gebeurd is. Ondanks dat Smith enkele straten verderop woont, heeft ze niets van het gruwelijke nieuws meegekregen. Radio en telefoons waren er niet of schaars in oorlogstijd. Smith vertelt dat ze destijds thuis geen hoop op goede afloop hebben. “We waren al meerdere familieleden kwijtgeraakt waar we nooit iets van hoorden. Het leek wel alsof ze van de aardbodem waren verdwenen.”

Joods bejaardentehuis aan Claes de Vrieselaan

Joods bejaardentehuis aan Claes de Vrieselaan

Het loopt ook niet goed af voor de Joden die op 26 februari 1943 door de Duitsers bijeen gedreven worden. Binnen vijf dagen na de razzia belanden de meesten via een treintransport in het Poolse vernietigingskamp Sobibór. Veel van hen worden al op de dag van aankomst vergast. Smith heeft goede hoop dat haar oma dit niet heeft meegemaakt. “Ik denk en hoop dat ze door haar zwakke gezondheid de reis in een afgeladen treinwagon niet heeft overleefd en dat op deze manier de gaskamer haar bespaard is gebleven.”

Nederlandse SS
“Er gebeurden vreselijke dingen tijdens de razzia. Zo werd er een man die geopereerd werd zonder pardon van de operatietafel gehaald”, vertelt Henk Smith die door onderzoek op de hoogte is van de gebeurtenissen van die dag. Hij is erelid van de Joodse organisatie Stichting Comité Loods 24. Deze stichting is vernoemd naar de loods op de huidige Kop van Zuid waar Joodse Rotterdammers tijdens de oorlog worden verzameld voordat zij op treintransport gesteld worden.

Smith haalt nog een ander pijnlijk feit naar boven over de razzia. “Beschonken soldaten waren na afloop liederen aan het zingen. En dit waren Nederlandse SS’ers”, stipt Smith aan. “De Duitsers waren van de organisatie, maar maakten zelf niet zo graag de handen vuil”, aldus Smith.

Loods 24

Loods 24

Loods 24
In de jaren 1942 en 1943 vertrekken er acht treintransporten vanaf Loods 24. Ruim 6300 Joden uit Rotterdam hebben de oorlog niet overleefd. Velen van hen zijn gedeporteerd vanaf de havenloods aan de Entrepotstraat. Vaak gaan deze transporten via Westerbork naar Auschwitz en Sobibór. Het vervoer vindt ’s nachts plaats. Op deze manier wil de Duitse bezetter zo min mogelijk publieke aandacht trekken.

“De razzia van 26 februari 1943 was de laatste grote klap”, vertelt Smith. Het is de laatste grote razzia waar Loods 24 voor gebruikt wordt. De loods heeft in twee jaar tijd een grote rol gespeeld om ‘het Joodse vraagstuk’ in Rotterdam voor de Duitse bezetter op te lossen.